Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Die daar liggen op [15]elpenbenen bedsteden, en [16]weelderig zijn op hun koetsen, en eten de [17]lammeren van de kudde, en de kalveren uit het [18]midden van den meststal. 15. Hebr. tands. Zie 1 Kon.10:18. Verg. de beschrijving der koninklijke pracht, Esth.1:6. 16. Of, overdadig, overvloedig. Anders: die zich weeldelijk uitstrekken, uitbreiden, [gelijk een weelderige wijnstok. Ezech.17:6], alzo in vs.7. 17. Te weten, de beste, uit het volgende. 18. Kiezende de vetste, uit de plaats waar men gewoon was te mesten.